Risico's van te veel vlees eten

De consumptie van rood en bewerkt vlees is van invloed op de gezondheid: het hangt samen met een verhoogd risico op chronische ziekten zoals beroerte, diabetes type 2 en darm- en longkanker. De richtlijn van de Gezondheidsraad  is om van rood vlees maximaal 300 gram per week te eten. De gemiddelde wekelijkse consumptie van rood vlees is hoger dan deze norm. Voor bewerkt vlees is er geen norm, maar de Gezondheidsraad raadt aan om de consumptie hiervan te beperken.

Gemiddeld eten mannen van 12-79 jaar 117 gram vlees en vrouwen 82 gram vlees per dag. Vier procent eet geen vlees, vrouwen vaker dan mannen (bron: Voedsel Consumptie Peiling van het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)).  

Vlees heeft de grootste milieu-impact

Vlees, en met name rundvlees, heeft van alle voeding de grootste impact op het milieu. Dit komt door de uitstoot van broeikasgassen door de dieren. Daarnaast heeft vlees ook de grootste voetafdruk op de andere milieu-indicatoren (verzuring, eutrofieringde overmatige vergroting van de voedselrijkdom met name in water van zee- en zoet water en landgebruik).  Wereldwijd is er een laag bewustzijn onder het grote publiek over de enorme impact van vleesproductie- en consumptie op het milieu en klimaatverandering.

Risicogroepen

Voor jongvolwassenen (18-35 jaar) is gekeken naar achtergrondkenmerken en vleesconsumptie:

  • Mannen eten meer vlees dan vrouwen.
  • Hoogopgeleiden eten gemiddeld op 5,8 dagen in de week vlees, middenopgeleiden op 6,2 dagen en laagopgeleiden op 6,4 dagen.
  • Hoogopgeleiden eten gemiddeld een lagere hoeveelheid vlees dan midden- en laagopgeleiden.

Meer cijfers zijn te vinden in de Factsheet Consumptie van vlees in Nederland van het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Factoren van invloed op vleesconsumptie

Er zijn meerdere factoren van invloed op het verminderen van vleesconsumptie. Zowel belemmerende als bevorderende factoren spelen een rol. Deze zijn grofweg in te delen in factoren gerelateerd aan capaciteit, motivatie en gelegenheid. 

Capaciteit

Bevorderende factor(en)

  • Bekend zijn met (plantaardige) alternatieven.

Belemmerende factor(en)

  • Gebrek aan kennis (bijvoorbeeld over impact op gezondheid en milieu) en vaardigheden (bijvoorbeeld lage kookvaardigheden) vormen barrières tot het eten van minder vlees. 

Motivatie

Bevorderende factor(en)

  • Waarden: gezondheidsredenen worden veel genoemd als reden om minder vlees te eten. Daarnaast spelen ethische overwegingen als milieu- of dierenwelzijn een rol.

Belemmerende factor(en)

  • Bereidheid (positieve houding ten opzichte van vlees).
  • Gewoonten en routines rond vlees eten: gewoontes vormen een obstakel bij het verminderen van vleesconsumptie. Daarom is de omgeving (‘gelegenheid’) extra belangrijk. Prikkels uit de omgeving zijn namelijk belangrijk bij gewoontegedrag.
  • Smaak en plezier van vlees eten.
  • Plantaardig eten wordt gezien als moeilijk.

Gelegenheid

Belemmerende factor(en)

  • Fysieke omgeving: verkrijgbaarheid van vlees, gevarieerd aanbod, toegankelijk, betaalbaar.
  • Sociale omgeving: sociale invloeden. In gezelschap eten mensen meer vlees. Sociale en culturele normen waarbij vlees eten de standaard is, zijn erg krachtig. Zij vormen dus barrières om minder vlees te eten.